22732 |
pinstokken (voor de slee) |
pikken:
pekə (K318p Beverlo)
|
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen [N 08 (1961)]
III-3-2
|
24364 |
pissebed |
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wild veͅrken (K318p Beverlo)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kjêən (K318p Beverlo),
steen:
stieən (K318p Beverlo)
|
kern, pit, steen v vrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kjɛn (K318p Beverlo),
steen:
steən (K318p Beverlo)
|
[RND 07]
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peter:
geleende peter (K318p Beverlo),
noodpeteren:
nôetpeetərə (K318p Beverlo)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende meter:
geleende meter (K318p Beverlo),
noodpeet:
nôetpéét (K318p Beverlo)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20939 |
plak |
snee:
Verklw. sneeke ö sneeke kees
snee (K318p Beverlo)
|
plak (dunne schijf)
III-2-3
|
22734 |
plankmis |
brouette (fr.):
hè goeit baroewet (K318p Beverlo),
als men over de plank werpt op de errste kegel, zegt men:hij vleugt op den ieste; als men de plank raakt zodat de bol wegspringt voor de kegels, zegt men krant(moeilijk leesbaar), barrewet
barrewet (K318p Beverlo)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
19417 |
plattebuiskachel |
leuvense stoof:
leuvense stoof (K318p Beverlo),
stoof:
stōf (K318p Beverlo)
|
lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
25179 |
plensbui, zware bui |
bijs:
bɛis (K318p Beverlo),
een beis.
beͅis (K318p Beverlo)
|
zware plensbui [ZND B2 (1940sq)] || zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)]
III-4-4
|