e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K318p plaats=Beverlo

Overzicht

Gevonden: 2283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doodkist doodskist: znd 33, 38;  doeïdskist (Beverlo), dutskist (Beverlo) een doodkist [ZND 33 (1940)] III-2-2
doodskist doodskist: dudskist (Beverlo, ... ), znd 33, 38;  doeïdskist (Beverlo), dutskist (Beverlo) Doodkist. [ZND 33 (1940)] || doodskist || Doodskist. || lijkkist III-2-2, III-3-3
doodskleed lijkkleder: lijkkleer  leͅiklīr (Beverlo) kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doof doof: dooëf as ne pot (Beverlo), his zoe doeef as ne pot (Beverlo), hê es zoeë doeëf as ne kasterd (Beverlo) hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot grispot: grespoͅt (Beverlo), grispoͅt (Beverlo), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  grispot (Beverlo), klein vuurtje: klēͅvørkə (Beverlo) doofpot [N 05A (1964)] || klein model vuurpot || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
doofstom doofstom: doeëfstoem (Beverlo), doeəstoöëm (Beverlo) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: doeje (Beverlo), dooien (Beverlo, ... ), douën (Beverlo, ... ), t slaakt]: t dooit.  t tóit (Beverlo) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
doopdekentje doopdekje: dopdēkskə (Beverlo), doopdoek: duəpduk (Beverlo) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopjurkje doopkleed: du.əpkli.ət (Beverlo), duepkliət (Beverlo), doopkleedje: dopkliəkə (Beverlo) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND] III-2-2, III-3-3
doopmutsje doopmutsje: dopmoͅtskə (Beverlo), duəpmøtskə (Beverlo) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2