21183 |
roeien |
roeien:
rujə (K318p Beverlo)
|
roeien [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
21938 |
roekoeën |
roekedekoeken:
Ùp-en dûîvekêker zoot de köper te rùkedekoeke.
rùkedekoeke (K318p Beverlo)
|
Kirren.
III-3-2
|
19606 |
roerzeef |
zij:
zeͅi̯ (K318p Beverlo)
|
zift voor soep of groenten (fr. passoire) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
25088 |
roest |
roest:
rūst (K318p Beverlo)
|
roest (roester) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
ijzermool (K318p Beverlo),
roestplek in \'t linnen
ēͅzərmōͅl (K318p Beverlo)
|
roestplek [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19923 |
roestvlek |
roestplek:
rūstplɛk (K318p Beverlo)
|
roestvlek (in het linnen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
rut (K318p Beverlo)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
roggebroeëd (K318p Beverlo),
zwart brood:
zwet broeëd (K318p Beverlo),
zweͅt brŭət (K318p Beverlo)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18314 |
rok als bovenkledingstuk |
overrok:
euverrok (K318p Beverlo),
øvəroͅk (K318p Beverlo)
|
rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
rok (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo),
roͅk (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo),
schoot:
scho"t (K318p Beverlo),
schoit (K318p Beverlo),
WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.
schöt (K318p Beverlo),
sXət (K318p Beverlo)
|
rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || rok (kledingstuk voor vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || rok (vrouwenkleed) || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|