17730 |
scheel |
scheel (bn.):
scheel (K318p Beverlo)
|
scheel
III-1-1
|
19070 |
schelden, schimpen |
uitmaken:
otmooke (K318p Beverlo),
uitschijten:
ōtschê"te (K318p Beverlo)
|
uitschelden
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schemeren.
sxémərə (K318p Beverlo)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
sterren zien:
he ziet sterre (K318p Beverlo)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
in het vallen van de avond:
in ⁄t valle van-en oavend (K318p Beverlo)
|
avondschemering, valavond
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sxeŋkəl (K318p Beverlo)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
bierkaraf:
bIrkəraf (K318p Beverlo),
jeneverkaraf:
žənēvərkaraf (K318p Beverlo),
karaf:
kərāf (K318p Beverlo)
|
karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
schøppə (K318p Beverlo),
schəppə (K318p Beverlo)
|
scheppen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21365 |
schieten |
schieten:
schītə (K318p Beverlo)
|
schieten [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
23177 |
schiettent |
schietkraam:
schietkroom (K318p Beverlo)
|
Schiettent.
III-3-2
|