19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
pot (K318p Beverlo)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
20417 |
sterfbed |
doodsbed:
dudsbèd (K318p Beverlo)
|
doodsbed
III-2-2
|
20323 |
sterven |
de kaars was uit:
de kès war öt (K318p Beverlo),
doodgaan:
doe"d gön (K318p Beverlo),
doe"dgön (K318p Beverlo),
optrekken:
ùptrèkke (K318p Beverlo),
sterven:
stör"ve (K318p Beverlo),
zijn kop neerleggen:
zène kop neerlènge (K318p Beverlo)
|
doodgaan || overlijden
III-2-2
|
25195 |
sterx |
ster:
stɛr (K318p Beverlo)
|
ster [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stijf (K318p Beverlo)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
ezel:
ook materiaal znd 28, 31
ezel (K318p Beverlo)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛsəl (K318p Beverlo),
spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)
stèsel (K318p Beverlo)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] || stijfsel
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stesselpap (K318p Beverlo)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
17738 |
stinken |
stinken:
stenkə (K318p Beverlo)
|
stinken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
21226 |
stoep |
trap:
trap (K318p Beverlo),
trottoir:
trotwār (K318p Beverlo)
|
stoep (niet aan de straat) [ZND B1 (1940sq)] || stoep (voor het huis, langs de straat) [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|