e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

Gevonden: 2943
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtlijm houtlijm: houtlijm (Beverst) In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.] II-12
houtrong bok: bǫk (Beverst) Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c] I-13
houtsnip bossnip: Frings  boͅssnøp (Beverst), IPA, omgesp.  boͅssnøp (Beverst) houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtsplinter splinster: spli.nstǝr (Beverst) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: hōtwørm (Beverst) houtworm, memel [ZND 38 (1942)] III-4-2
houwhamer kapbeitel: kap˱bētǝl (Beverst), kap˱bęjtǝl (Beverst), kaphamel: kaphǭmǝl (Beverst) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
hovaardig hovaardig: hoͅveədiX (Beverst) hovaardig [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
huichelaar huichelaar: das’n heicheler (Beverst), jood: ne jood (Beverst), schijnheilige: das ne scheinheilige (Beverst), scheinhələgə (Beverst) huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4
huid huid: Minder gebruikt.  haut (Beverst), koeienvel: kuvɛlǝr (Beverst), vel: vel (Beverst), veͅl (Beverst, ... ), väl (Beverst) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid, vel [N 10b (1961)] I-11, III-1-1
huidschilfers schubbetjes: schøͅbəkəs (Beverst) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2