32083 |
houtlijm |
houtlijm:
houtlijm (Q072p Beverst)
|
In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.]
II-12
|
34595 |
houtrong |
bok:
bǫk (Q072p Beverst)
|
Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c]
I-13
|
24170 |
houtsnip |
bossnip:
Frings
boͅssnøp (Q072p Beverst),
IPA, omgesp.
boͅssnøp (Q072p Beverst)
|
houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinster:
spli.nstǝr (Q072p Beverst)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
hōtwørm (Q072p Beverst)
|
houtworm, memel [ZND 38 (1942)]
III-4-2
|
29956 |
houwhamer |
kapbeitel:
kap˱bētǝl (Q072p Beverst),
kap˱bęjtǝl (Q072p Beverst),
kaphamel:
kaphǭmǝl (Q072p Beverst)
|
Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.]
II-9
|
19187 |
hovaardig |
hovaardig:
hoͅveədiX (Q072p Beverst)
|
hovaardig [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
18962 |
huichelaar |
huichelaar:
das’n heicheler (Q072p Beverst),
jood:
ne jood (Q072p Beverst),
schijnheilige:
das ne scheinheilige (Q072p Beverst),
scheinhələgə (Q072p Beverst)
|
huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
Minder gebruikt.
haut (Q072p Beverst),
koeienvel:
kuvɛlǝr (Q072p Beverst),
vel:
vel (Q072p Beverst),
veͅl (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
väl (Q072p Beverst)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid, vel [N 10b (1961)]
I-11, III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schubbetjes:
schøͅbəkəs (Q072p Beverst)
|
schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|