e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte broek broekje: brìkske (Beverst), korte broek: kotte broek (Beverst) korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3
korte laars stramp: strampe (Beverst) Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)] III-1-3
kortmeel kort: kǫt (Beverst) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afsnijden: ǭfsnęi̯ǝn (Beverst), kortbekken: kotbɛkǝ (Beverst) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem lel: lęl (Beverst) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
koster koster: de kester (Beverst), kistər (Beverst), köstər (Beverst) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Beverst) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmənoͅi̯ə (Beverst), kotelet: koͅtəleͅtə (Beverst) karbonaden [Goossens 1a (1955)] || kotelet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
kous: algemeen hoos: hwöĕs (Beverst), [Duidelijk <h>, rk]  hoəs (Beverst), kous: koess (Beverst) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kouter kouteren: kou̯.tǝrǝ(n) (Beverst), ploegkouteren: [ploeg]kou̯.tǝr(n) (Beverst) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1