e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leegloper leegganger: ook materiaal znd 30, 4  lieichgenger (Beverst), rauwlap: ook materiaal znd 30, 4  raulap (Beverst) leegloper [ZND 01 (1922)] III-1-4
leest leest: lę̄s (Beverst) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: leef (Beverst) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leewater leewater: lēi̯wǫtǝr (Beverst) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
lege eerste koe vetbeest: vętbei̯s (Beverst) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
leggen leggen: legə (Beverst) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
lei schaal: scholj (Beverst) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden laten springen: lø̜tǝ spreŋǝ (Beverst), leiden: lēǝ (Beverst) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak dak van schalies: dāk ˲van sxǫljǝs (Beverst) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lende lee: lēj (Beverst) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1