34397 |
moederloos lam |
mettetje:
mɛtǝkǝ (Q072p Beverst)
|
Moederloos of door de moeder verstoten lam. [N 77, 25; L 20, 22d; A 4, 22d]
I-12
|
33823 |
moedig en opgewekt |
vlieger:
vlī.gǝr (Q072p Beverst),
wakker:
wakǝr (Q072p Beverst)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
straffelen:
strāfələ (Q072p Beverst)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
mūtə (Q072p Beverst)
|
een moeite [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moeder:
moiər (Q072p Beverst),
moer:
mui-er (Q072p Beverst)
|
konijn, vrouwtje [Goossens 2a (1963)], [ZND 20 (1936)]
III-2-1
|
32229 |
moer van de asstroppen |
moer:
mǫjǝr (Q072p Beverst)
|
De moer waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a]
II-12
|
33700 |
moeras |
ven:
vɛn (Q072p Beverst)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hoəf (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst,
Q072p Beverst),
hō.əf (Q072p Beverst),
hu̯oif (Q072p Beverst),
warmoeshof:
wɛrməshōə.f (Q072p Beverst),
wɛrməshōəv (Q072p Beverst)
|
[Goossens 1a (1955)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)] [ZND 44 (1946)]
I-7
|
27340 |
moker |
vuisthamel:
vǫwshǭmǝl (Q072p Beverst)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.]
II-9
|
32858 |
mol |
molp:
mǫ.lǝp (Q072p Beverst)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|