20839 |
mosterd |
mosterd:
mosset (Q072p Beverst)
|
mosterd [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
ook in ZND 31, 038
mot (Q072p Beverst)
|
mot [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moteur:
motø͂ͅr (Q072p Beverst)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
niffel:
niffel (Q072p Beverst)
|
stofregen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
niffelen:
het niffelt (Q072p Beverst)
|
stofregenen [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
18264 |
mouw |
mouw:
mauwe (Q072p Beverst),
mouw, mouke (Q072p Beverst)
|
een mouw, een mouwtje [ZND 31 (1939)] || mouw (meervoud) [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mǭu̯l (Q072p Beverst)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
snuitband:
snǭ.t˱ba.nt (Q072p Beverst),
snuitdom:
snō.t˱dom (Q072p Beverst)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
muilband:
mǫu̯l[band] (Q072p Beverst)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muntel:
męntǝl (Q072p Beverst)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|