24242 |
sijs |
dennensijs:
IPA, omgesp.
dɛnəsīs (Q072p Beverst),
sijs:
Frings
sīs (Q072p Beverst),
IPA, omgesp.
sīs (Q072p Beverst)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zikǝl (Q072p Beverst),
zīkǝl (Q072p Beverst)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
20791 |
sinaasappel |
appelsien:
appelsien (Q072p Beverst)
|
sinaasappel [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33981 |
singel |
buikriem:
bau̯krīǝm (Q072p Beverst),
pensriem:
pęnsrī.øm (Q072p Beverst),
zadelriem:
zǭ.lrī.m (Q072p Beverst)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singelriem:
siŋǝlrīǝm (Q072p Beverst)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint matte (Q072p Beverst)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
22765 |
sint-maartensvuur |
maartensvuur:
daar heb ik boeren van hooren spreken, doch nu niet meer in voege
maartensvuur (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
sint-maartensvuur:
tot aan den oorlog
st maartensvuur (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
toetemaartenvuur:
het toetemattevuur (Q072p Beverst),
toetemaartenvuur (vero.):
Tot aan de oorlog zo genaamd.
het toetemattevuur (Q072p Beverst)
|
Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2, III-3-3
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (Q072p Beverst)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅ.t (Q072p Beverst)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
zwad ɛn blōu gəhoit (Q072p Beverst),
zwad ɛn blōu gəhout (Q072p Beverst)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|