e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tomaat tomaat: tomat (Beverst), təmā.tə (Beverst) [ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
tong tong: tuŋ (Beverst) tong [N 10b (1961)] III-1-1
torenvalk mezenvalk: met vraagteken; Frings  meͅi̯sevalək (Beverst) valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)] III-4-1
tortelduif bosduif: Frings  bosdōͅu̯əf (Beverst), roekduif: roekdauf (Beverst, ... ), rukdauf (Beverst), Frings  rukdōͅuəf (Beverst), IPA, omgesp.  rukdoͅf (Beverst) Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
tralie grille (fr.): gril (Beverst) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranende ogen leepogen: lējpowgə (Beverst) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trapleuning trapleun: traplē̜n (Beverst) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trappelende bewegingen maken trippelen: trīpǝlǝ (Beverst) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trechter trechter: treͅxtər (Beverst) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trechter op de gierton trechter: trɛ.xtǝr (Beverst) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1