33594 |
tomaat |
tomaat:
tomat (Q072p Beverst),
təmā.tə (Q072p Beverst)
|
[ZND 34 (1940)]tomaten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17620 |
tong |
tong:
tuŋ (Q072p Beverst)
|
tong [N 10b (1961)]
III-1-1
|
24256 |
torenvalk |
mezenvalk:
met vraagteken; Frings
meͅi̯sevalək (Q072p Beverst)
|
valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
bosduif:
Frings
bosdōͅu̯əf (Q072p Beverst),
roekduif:
roekdauf (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
rukdauf (Q072p Beverst),
Frings
rukdōͅuəf (Q072p Beverst),
IPA, omgesp.
rukdoͅf (Q072p Beverst)
|
Een tortelduif. [ZND A1 (1940sq)] || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortel: turkse ~ (28 nieuwe soort voor Brabant, nu meest nog in het oosten; net een grote tamme Oostindische tortel; hele jaar hier; vaak in troepen bij graanhandel, vaak op televisiemasten; alleen bij woningen, nooit in het bos; roep [roe-kóé-koe] en g [N 09 (1961)] || tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
19852 |
tralie |
grille (fr.):
gril (Q072p Beverst)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
leepogen:
lējpowgə (Q072p Beverst)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19809 |
trapleuning |
trapleun:
traplē̜n (Q072p Beverst)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
trippelen:
trīpǝlǝ (Q072p Beverst)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (Q072p Beverst)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛ.xtǝr (Q072p Beverst)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|