| 25523 |
uitzeven van de zemelen |
ziften:
zeftǝ (Q072p Beverst)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
| 17699 |
urine |
zeik:
zē.k (Q072p Beverst)
|
Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
| 17700 |
urineren |
zeiken:
zēkə (Q072p Beverst),
zē.kǝ (Q072p Beverst)
|
Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] || zeiken [ZND A2 (1940sq)]
I-11, III-1-1
|
| 34061 |
vaars |
vaars:
vīǝs (Q072p Beverst),
vɛi̯ǝs (Q072p Beverst),
vaarsje:
vei̯ǝskǝ (Q072p Beverst)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
| 19492 |
vaatdoek |
schotelplag:
šeͅtəlplax (Q072p Beverst)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
| 28963 |
vademen |
derin krijgen:
trēn kręjgǝ (Q072p Beverst)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
| 20330 |
vader |
vader:
vaoder (Q072p Beverst),
vaojer (Q072p Beverst),
vojer (Q072p Beverst)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
| 33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lɛ̄i̯f (Q072p Beverst),
schede:
šęi̯ (Q072p Beverst)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
| 17822 |
vallen |
vallen:
vallen (Q072p Beverst)
|
vallen [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
| 20474 |
van hoge afkomst |
van adel:
van aodəl (Q072p Beverst)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|