34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vętbɛi̯ǝs (Q072p Beverst)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vętwęj (Q072p Beverst),
wei:
węi̯ (Q072p Beverst)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
33756 |
veulen |
veulen:
vealǝ (Q072p Beverst),
vīǝ.lǝ (Q072p Beverst)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
34535 |
vierdeel eieren |
vierdeel:
viǝdǝl (Q072p Beverst)
|
Een vierdeel eieren is volgens het WNT vooral een maat voor granen. Wat een vierdeel eieren inhoudt, is moeilijk na te gaan. De Diksjenaer van ''t Mestreechs zegt dat een viedel eieren een vierendeel van honderd plus één is, dus 26. Heel waarschijnlijk gaat het dus om een vierde deel van honderd.' [L 8, 44; monogr.]
I-12
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvî.rt (Q072p Beverst)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
32765 |
vierhoekige eg |
vierkantige [eg]:
vīrka.ntegǝ [eg] (Q072p Beverst)
|
De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
20574 |
vieruursboterham |
caf, de -:
kaffee (Q072p Beverst),
caf-tijd:
kaffeetijd (Q072p Beverst)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 15 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 15 uur 30 [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepke (Q072p Beverst)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwarche (Q072p Beverst)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
wijer:
węjǝr (Q072p Beverst)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|