25120 |
donderen |
donderen:
donnere (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donner (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
donder [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
doenkel (Q072p Beverst),
donkel (Q072p Beverst),
duister:
deister (Q072p Beverst)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
donkerrood (bijvgl. nmw.):
duŋkǝlrōǝt (Q072p Beverst)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
het is afgelopen:
znd 23, 022b;
’t ees of geloopen (Q072p Beverst),
is hoek om:
znd 23, 022b;
ees hoek um (Q072p Beverst),
kapot:
znd 23, 022b;
kepot (Q072p Beverst),
naar het pieringenlandje:
znd 23, 022b;
noi ’t pieringelendje (Q072p Beverst)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
dood (Q072p Beverst),
doot (Q072p Beverst)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dōt (Q072p Beverst),
dóód (Q072p Beverst),
dóówt (Q072p Beverst)
|
dood (bn) [ZND A2 (1940sq)] || dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
dood (Q072p Beverst)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
25374 |
doodsteken |
bloed steken:
blut stęjkǝ (Q072p Beverst)
|
Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.]
II-1
|
17787 |
doof |
doof:
he ees zoo douf as en troeffel (Q072p Beverst),
hej ès zō doof als n troeffel (Q072p Beverst)
|
hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|