22655 |
drijftol |
dop:
/
dop (Q072p Beverst),
kokkerel:
kukəreͅl (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
/
koekerel (Q072p Beverst)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || tol [SND (2006)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
dringen:
dreŋə (Q072p Beverst)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
krib:
krep (Q072p Beverst)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
19574 |
drinkglas |
pint:
pi̞.nt (Q072p Beverst)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
waterkot:
wǭtǝrkuǝt (Q072p Beverst)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
zinksel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
zenksel (Q072p Beverst),
zinksel (Q072p Beverst)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34236 |
droge koe |
muntige koe:
męntegǝ ku (Q072p Beverst)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
hoogte:
hejxtǝ (Q072p Beverst),
hextǝ (Q072p Beverst)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
afsterven:
ǭfstęrvǝ (Q072p Beverst)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
drééjch (Q072p Beverst)
|
droog [RND]
III-4-4
|