32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele koppelschei:
dǫbǝl [koppelschei] (Q072p Beverst),
warsschei:
wiǫsšęi̯ (Q072p Beverst)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
īǝ.vi (Q072p Beverst)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
24144 |
fazant |
fazant:
Frings
fəzānt (Q072p Beverst),
IPA, omgesp.
fəzānt (Q072p Beverst)
|
fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22431 |
feest |
feest:
het fēs es afgelope zonder da ze gezoenge ho-en (Q072p Beverst)
|
Feest: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)]
III-3-2
|
23275 |
feestdag van sint-maarten |
sint-maarten:
sint matte (Q072p Beverst)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
21127 |
fiets |
velo:
də twē vilōs krijsə məlkânər (Q072p Beverst),
villo (Q072p Beverst)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)] || fiets [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21138 |
fietsen |
jagen:
Enkel wat fiets aangaat.
joawəgə (Q072p Beverst),
Met fiets: joawege;
joawege (Q072p Beverst)
|
rijden [ZND 25 (1937)]
III-3-1
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fē̜i̯ǝn (Q072p Beverst)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
24145 |
fitis |
ovenmakertje:
Frings
ōvəmēͅkərkə (Q072p Beverst)
|
fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30800 |
flank |
flanken:
fla.ŋkǝ (Q072p Beverst)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|