id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20838 | flauw | flauw: flaa (Beverst) | meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3 |
19288 | flikflooien | fletsen: ook materiaal znd 23, 55 fletsen (Beverst), flikflooien: ook materiaal znd 23, 55 flikkeflooien (Beverst), mouwstrijken: ook materiaal znd 23, 55 moustrijke (Beverst) | flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
18021 | fluim | fluim: [ontrondingsgebied -> fluim; *vlijm, flijm] flijn (Beverst), klans: klĕns (Beverst), rochel: roəxəl (Beverst) | fluim [ZND 23 (1937)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2 |
18024 | fluimen uitspuwen | klonsen: kloͅnsə (Beverst) | spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2 |
21345 | fluisteren | fezelen: Van Dale: fiezelen, (gew.) fezelen. fiezele (Beverst) | fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1 |
24147 | fluiter | boskeit: Frings boͅskɛ̄t (Beverst) | fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1 |
28760 | fluweel, velours | velours: flūr (Beverst) | Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7 |
18289 | fluwelen broek | velours (fr.) broek: en floere broek (Beverst), ’n floere broek (Beverst) | een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3 |
33755 | fokmerrie | kweekmeer: kwē.kmęr (Beverst) | Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9 |
34312 | fokzeug | baggelzoog: bagǝlzō.ǝx (Beverst), drijfzoog: drē̜.fsō.ǝx (Beverst) | Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12 |