| 18145 |
gebrekkig persoon |
gebrekkelijke, een -:
em gebre͂kkelike (Q072p Beverst),
gebrekkige, een -:
n gebrekkige (Q072p Beverst)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
| 22436 |
gebruik |
gebruik:
gebreik (Q072p Beverst),
gewente:
gewĕĕnte (Q072p Beverst),
gewinte (Q072p Beverst),
manier:
manier (Q072p Beverst)
|
Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
| 17546 |
gedrongen postuur |
gestuikt:
(gestuikt)
hə es xəstoͅuk (Q072p Beverst)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdrękt (Q072p Beverst)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
| 18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaf (Q072p Beverst),
gewillig:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gewillig (Q072p Beverst)
|
gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 24150 |
geelgors |
gele schrijver:
Frings
gēͅlə šreͅi̯əvər (Q072p Beverst)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
gen cent wiet (Q072p Beverst)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
| 29054 |
geer |
geer:
gjir (Q072p Beverst),
gēr (Q072p Beverst)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
| 32746 |
geerakker |
geer:
gēr (Q072p Beverst),
kortvoren:
kǫt˲voǝrǝ (Q072p Beverst),
kǫt˲vōǝrǝ (Q072p Beverst)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
| 17834 |
geeuwen |
gapen:
gōͅpə (Q072p Beverst),
goͅəpə (Q072p Beverst)
|
gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|