24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaod (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
gload (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
33739 |
gladde ijzerdraad |
weidraad:
wei̯droǝt (Q072p Beverst)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
22376 |
glijbaan |
schuifaf:
/
sjeifoaf (Q072p Beverst)
|
schuifaf [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
sleuren:
sleiĕre (Q072p Beverst)
|
hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
vuurmade:
viermoi̯ (Q072p Beverst),
viermŏj (Q072p Beverst)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gut (Q072p Beverst)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
gud leisteren (Q072p Beverst)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
rap:
rap (Q072p Beverst)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
34120 |
goede vleeskoe |
vette koe:
vē̜tǝ ku (Q072p Beverst)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
opbrengen:
ǫbręŋǝ (Q072p Beverst)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|