e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bevingen

Overzicht

Gevonden: 723
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekharmonica trekorgel: trekərgəl (Bevingen) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
troffel truweel: trawīl (Bevingen) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
tuinbonen labbonen: labboene (Bevingen) I-7
tuinkervel kelver: keͅləvər (Bevingen) [Goossens 1b (1960)] I-7
ui, ajuin djaan: dzjaan (Bevingen), džān (Bevingen) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)] I-7
uitdrogen korsten: kostǝ (Bevingen) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.] II-1
uitmaken wie mag beginnen schieten voor `t kortste bij het kuiltje: Gewoonlijk roepen ze: "Ieste!", "Twidde!"enz.  schiete vər t kotstə bə t kuilkə (Bevingen) Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] III-3-2
uitvoerder meestergast: mīstǝrgast (Bevingen) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitzetplanken daklatten: dǭklatǝ (Bevingen) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
uitzeven van de zemelen ziften: zɛftǝn (Bevingen) Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.] II-1