e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
freesboor frees: frē̜s (Bilzen  [(ook om bramen te verwijderen)]  ) Boorijzer waarmee men het boveneinde van geboorde gaten verwijdt om op deze wijze koppen van schroeven, klinknagels of bouten te kunnen verzinken. De freesboor bestaat uit een stalen spil die met één uiteinde past in de boormachine. Het andere uiteinde is voorzien van een stalen schijf waarin zes of meer tandvormige inkepingen zijn gevijld. De freesboor heeft ongeveer dezelfde functie als de soevereinboor. Het belangrijkste verschil is dat de soevereinboor een conisch boorgat oplevert. Zie ook afb. 116. [N 33, 164; N 33, 149, add.] II-11
freesmachine top: dǫp (Bilzen), toupie: tupi (Bilzen) Machine, bestaande uit een metalen frame waarop een verticale as is aangebracht die voorzien is van een aantal beiteltjes. Met de freesmachine kunnen inkervingen in het hout worden aangebracht. Ze wordt ook gebruikt om bepaalde profielen in het hout aan te brengen en is dan vaak de vervanger van de profielschaven. Zie ook afb. 56. [N 53, 86a; monogr.] II-12
frezen lijsten aanschaven: lēstǝn ǭnšǭvǝ (Bilzen), lijsten aanstoten: lēstǝn ǭnstǫwtǝ (Bilzen), op de toupie werken: ǫp˱ dǝn tupi węrkǝ (Bilzen), over de top gaan: iǝvǝr dǝn dǫp ˲gǫn (Bilzen) Het hout met behulp van de freesmachine bewerken. [N 53, 109a; monogr.] II-12
frezer man aan de top: man ǫn dǝn dǫp (Bilzen), man aan de toupie: man ǫn dǝn tupi (Bilzen) De man die de freesmachnie bedient. [N 53, 175c] II-12
friseren friseren: freziǝrǝ (Bilzen) Hout- of fineerstroken zodanig plaatsen, dat hun voegen zich straalsgewijs rond eenzelfde punt schikken. Zie ook afb. 168. [N 56, 24a] II-12
fronsen fronsen: fronse (Bilzen) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, fronselen, rimpelen). [N 106 (2001)] III-1-1
fruit bewaren inmaken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  inmoaken (Bilzen), mouten: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  mouten (Bilzen) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruit eten knotsen: knotse (Bilzen) (veel, onrijp) fruit eten [N 80 (1980)] III-2-3
fruit, ooft fruit: freet (Bilzen, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)] I-7
fruiten bruin bakken: braun bakke (Bilzen), bruinen: braune (Bilzen), snirken: snèrke (Bilzen) aanbraden in boter [N 80 (1980)] || vlees of uien bruin braden (fruiten) [N 80 (1980)] III-2-3