e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
garveband zeel: zē.l (Bilzen), zęi̯l (Bilzen) In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2] I-4
gasijzer gasijzer: gāsęjzǝr (Bilzen) Hol persijzer dat verhit wordt in een apparaat op gas. De informanten van L 416, Q 88 en Q 99 melden dat zij geen gasijzers gebruiken. De informant van Q 198 kent het gasijzer niet. De informant van L 265 kent het gasijzer niet maar is wel bekend met het spiritusijzer. [N 59, 21c] II-7
gast gast: gass (Bilzen) gast [ZND 01 (1922)] III-3-1
gat kot: kūt (Bilzen) Gat in een kledingstuk. [N 62, 47; MW] II-7
gat in een kledingstuk kot: e koet in d’ oĕs (Bilzen), koēt (Bilzen), ə kut ĭn ən oes (Bilzen) een gat in een kous [ZND 23 (1937)] || Hoe noemt U een gat in kleding? [N 62 (1973)] III-1-3
gat, opening kot: koet (Bilzen) gat [ZND 01 (1922)] III-4-4
gebakje pat-tje: paateike (Bilzen) gebakje [N 16 (1962)] III-2-3
gebakken aardappelen aardappelschijfjes: iërappelsjaajfkes gebakke (Bilzen), gebakken aardappelen: gebakke iërappel (Bilzen) in schijfjes gebakken aardappelen [N 16 (1962)] || in schijfjes gebakkenaardappelen [N 16 (1962)] III-2-3
gebarsten en zwartgeblakerd gescheurd: gęšīǝrt (Bilzen) [N 29, 66b; monogr.] II-1
gebit gebeet: gǝbīt (Bilzen), gǝbīɛ.t (Bilzen), gebit: gebiet (Bilzen, ... ), gəbit (Bilzen) Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)] I-9, III-1-1