31145 |
gecombineerde machine |
combiné:
kǭmbǝnęj (Q083p Bilzen)
|
De gecombineerde machine voor het schrooien, schuren, polijsten en uitpoetsen. "Schoenherstellersbedrijf" merkt op pag. 76 onder "Uitpoetsmachine" op: "Deze combinatiemachine is de belangrijkste in het schoenherstellersbedrijf, waarvan overigens een zeer groot aantal merken en typen bestaat. In beginsel is de uitpoetsmachine een door middel van een drijfriem, elektrisch aangedreven horizontale as. Op deze as zijn beitels (voor het schrooien), schijven (voor het schuren), ringen (voor het coulissen) en borstels of lappenschijven (voor het poetsen) gemonteerd. Veelal zorgt een ingebouwde zuiginstallatie voor de afvoer van stof. [N 60, 243a; N 60, 243b]
II-10
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
e⁄s(t) gedienstig (Q083p Bilzen),
he is gedienstig (Q083p Bilzen),
⁄əs gədinstəg (Q083p Bilzen)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
33915 |
gedrukt |
gedrukt:
gǝdręk (Q083p Bilzen)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19046 |
geduld |
geduld:
heb toch geduld (Q083p Bilzen),
həb tòg ə bitsjə gədült (Q083p Bilzen)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
braaf:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaf (Q083p Bilzen),
brâf (Q083p Bilzen),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
gewillig kind (Q083p Bilzen),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (Q083p Bilzen),
tam:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
taom kind (Q083p Bilzen),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
taom (Q083p Bilzen)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelschrijvertje:
ook: gaele sjraajver
gaelsjraajverke (Q083p Bilzen),
gele schrijver:
ook: gaelsjraajverke
gaele sjraajver (Q083p Bilzen)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gēͅl verf (Q083p Bilzen),
gêël verf (Q083p Bilzen),
geelziekte:
geeëlziekte (Q083p Bilzen),
gɛəlziktə (Q083p Bilzen)
|
de geelzucht [ZND 01 (1922)] || de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
he het geen res (Q083p Bilzen)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gejǝr (Q083p Bilzen),
giǝr (Q083p Bilzen),
spie/spij:
spī (Q083p Bilzen)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
kortvoren:
kǫt˲vō ̝ǝrǝ (Q083p Bilzen)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|