20556 |
glazig |
glazen:
gelaaze (Q083p Bilzen),
gloͅzen (Q083p Bilzen),
glazen aardappel:
ne glaoze iërappel (Q083p Bilzen),
ijvlietend:
eisvlietende iërappel (Q083p Bilzen)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q083p Bilzen),
wit:
wit (Q083p Bilzen)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
vaatwerk:
vǭtwęrǝk (Q083p Bilzen)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
26355 |
gleuf |
gleuf:
gliǝf (Q083p Bilzen),
groef:
gruf (Q083p Bilzen),
grōǝf (Q083p Bilzen),
lat:
lat (Q083p Bilzen),
rainure:
rǝnȳr (Q083p Bilzen)
|
De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.] || De gleuf in de kop van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 138] || De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54]
II-12, II-3
|
22376 |
glijbaan |
reddelberg:
/
reddelberg (Q083p Bilzen),
scharrebrik:
sjebrik (Q083p Bilzen),
schroevelberg:
(sjroêvele) ne sjroêvelbêrg (Q083p Bilzen),
sjroêvelbêrg (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
/
ne sjroêvelbêrg (Q083p Bilzen),
schroevelberg (Q083p Bilzen),
sjroevelberg (Q083p Bilzen),
schuifaf:
/
schuif af (Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)] || een glijbaan (schuif-af) [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || schuifaf/glijaf [SND (2006)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
scharrebrikken:
sjerrebrikke (Q083p Bilzen),
šerrebrikkən (Q083p Bilzen),
šerrəvrikken (Q083p Bilzen),
#NAME?
sjerrebrikke (Q083p Bilzen),
Met schaatsen: sriksu:n raje
səbrikken (Q083p Bilzen),
uitschrankelen:
uitglijden
outsjrankelen (Q083p Bilzen)
|
glijden [ZND 01 (1922)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
22326 |
glijden: uitglijden |
uitschrankelen:
uitglijden
outsjrankelen (Q083p Bilzen)
|
Glijden. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
heimelijk lachen:
heimelijk lachte (Q083p Bilzen),
in zijn eigen lachen:
laachte èn z`n ége (Q083p Bilzen)
|
hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimworm:
glimworm (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
lichtmade:
lichtmoi (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
lichtwormpje:
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
lixwermke (Q083p Bilzen),
vuurmade:
vīrmoi (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
viermaai (Q083p Bilzen),
rec.: glimwérm
viērmoj (Q083p Bilzen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
judas:
zjiedas (Q083p Bilzen)
|
gluiperd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|