e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazig glazen: gelaaze (Bilzen), gloͅzen (Bilzen), glazen aardappel: ne glaoze iërappel (Bilzen), ijvlietend: eisvlietende iërappel (Bilzen) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Bilzen), wit: wit (Bilzen) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1
gleiswerk vaatwerk: vǭtwęrǝk (Bilzen) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleuf gleuf: gliǝf (Bilzen), groef: gruf (Bilzen), grōǝf (Bilzen), lat: lat (Bilzen), rainure: rǝnȳr (Bilzen) De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.] || De gleuf in de kop van het staakijzer van watermolens bij het balanceerwerk. [Vds 138] || De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-12, II-3
glijbaan reddelberg: /  reddelberg (Bilzen), scharrebrik: sjebrik (Bilzen), schroevelberg: (sjroêvele) ne sjroêvelbêrg (Bilzen), sjroêvelbêrg (Bilzen, ... ), /  ne sjroêvelbêrg (Bilzen), schroevelberg (Bilzen), sjroevelberg (Bilzen), schuifaf: /  schuif af (Bilzen) / [SND (2006)] || een glijbaan (schuif-af) [SND (2006)] || glijbaan [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] || schuifaf/glijaf [SND (2006)] III-3-2
glijden scharrebrikken: sjerrebrikke (Bilzen), šerrebrikkən (Bilzen), šerrəvrikken (Bilzen), #NAME?  sjerrebrikke (Bilzen), Met schaatsen: sriksu:n raje  səbrikken (Bilzen), uitschrankelen: uitglijden  outsjrankelen (Bilzen) glijden [ZND 01 (1922)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2
glijden: uitglijden uitschrankelen: uitglijden  outsjrankelen (Bilzen) Glijden. [ZND 01 (1922)] III-3-2
glimlachen heimelijk lachen: heimelijk lachte (Bilzen), in zijn eigen lachen: laachte èn z`n ége (Bilzen) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
glimworm glimworm: glimworm (Bilzen, ... ), lichtmade: lichtmoi (Bilzen, ... ), lichtwormpje: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  lixwermke (Bilzen), vuurmade: vīrmoi (Bilzen, ... ), ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  viermaai (Bilzen), rec.: glimwérm  viērmoj (Bilzen) glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] III-4-2
gluiperd judas: zjiedas (Bilzen) gluiperd [ZND 01 (1922)] III-1-4