e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graat graat: groit (als in voir) (Bilzen), graten"niet fon gedocumenteerd  graten (Bilzen), vlim: vlemmen (Bilzen), het geheel: gro?t  vlèm(me) (Bilzen) graat [Willems (1885)] || graten ve vis [ZND 24 (1937)] || Hoe noemt u een been of beentje van een vis (graat, vlim, vin) [N 83 (1981)] III-4-2
graf graf: e graôf, twei graover (Bilzen), e groaf, groaver (Bilzen), groaëf (Bilzen), znd 1 a-m; znd 24, 25;  graof (Bilzen), graoəf (Bilzen) Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] || Graf. [ZND 01 (1922)] III-2-2, III-3-3
grap farce (fr.): Dat es en fars (Bilzen) Dat is grappig (plezierig, plezant). [ZND 24 (1937)] III-3-1
grappig farce (fr.): ook materiaal znd 24, 26  fars (Bilzen), plezierig: ook materiaal znd 24, 26  plezierig (Bilzen) grappig [ZND 01 (1922)] III-1-4
gras gras: grǭ.s (Bilzen), grǭǝs (Bilzen) De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.] I-3
gras (af)maaien afmaaien: afmɛ̄i̯ǝ(n) (Bilzen), āfmai̯ǝ (Bilzen) Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3
grasmaaimachine maaimachine: mē̜mǝšīn (Bilzen) Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
grasmus grasmus: ook: kaet; benamingen gelden ook voor braamsluiper en tuinfluiter; ook siskeskaet komt als naam voor, maar de vogelsoort is onduidelijk.  graesmès (Bilzen), keit: ook: graesmès; benamingen gelden ook voor braamsluiper en tuinfluiter; ook siskeskaet komt als naam voor, maar de vogelsoort is onduidelijk.  kaet (Bilzen) grasmus (14 kleur als braamsluiper [044], maar wittere keel; overal buiten in struiken op open terrein; nest graag in braamstruiken; roep [wèèèèt-wèèèèt]; zang druk kwetterend [N 09 (1961)] III-4-1
graspieper pieper: piēper (Bilzen) graspieper (14,5 als boompieper [036], maar nu juist op nat wei- en veenland; zang is zachter [N 09 (1961)] III-4-1
graszode graszode: grǭszut (Bilzen), groes: grō.s (Bilzen), grūs (Bilzen), grūze (Bilzen), perkje: pɛrkskǝ (Bilzen) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8