31846 |
groefschaaf |
groefschaaf:
grūfšǭf (Q083p Bilzen)
|
De schaaf van de ploegschaafset waarmee men de groeven schaaft. Zie afb. 42 en vergelijk ook het lemma ɛgroefɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 68a-b]
II-12
|
32968 |
groei |
tier:
tir (Q083p Bilzen),
was:
was (Q083p Bilzen)
|
Opgaven voor de uitdrukking "er zit geen groei in". [L 8, 7a; monogr.]
I-4
|
17541 |
groeien |
een scheut krijgen:
Van kinderen, ook.
ne sjoët kreige (Q083p Bilzen),
groeien:
grui̯ǝ (Q083p Bilzen),
profiteren:
Van kinderen, ook.
proffetìëre (Q083p Bilzen),
wassen:
wasse (Q083p Bilzen),
wasǝ (Q083p Bilzen),
winnen:
wèune (Q083p Bilzen)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || Groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 106 (2001)]
I-4, III-1-1
|
25026 |
groen (kleur) |
groen:
grien (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
grin (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-4-4
|
24466 |
groene bladluis |
smilver:
smoelber (Q083p Bilzen)
|
insectjes onder een blad, groen [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
24163 |
groene specht |
grote houtspecht:
graute (h)ootspaet (Q083p Bilzen)
|
specht, groene ~ (32 groen met gele stuit; komt vaak op de grond; roep lachend [kju-kju] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24164 |
groenling |
groenvink:
eet "grien", zaad van rapen
griēnvènk (Q083p Bilzen)
|
groenling (14,5 groenig, met gele vleugel- en staartplekken; nogal plompe vogel; broedt ook in dorp en stad, vaak in doornstruiken; nest van worteltjes, witte eitjes, rood bespikkeld; roep snel [tjuktjuktjuk]; zang heeft op het eind [swèèèè]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20778 |
groente |
groente:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
griente (Q083p Bilzen),
legumen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 01 (a-m)
legume (Q083p Bilzen)
|
groenten [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
legumen meteenzoeken:
legumme mèteenzikke (Q083p Bilzen),
legumen verzamelen:
legumme verzaomele (Q083p Bilzen)
|
groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20777 |
groentesoep |
legumensoep:
n. alg. Dit is groentesoep
leguumesop (Q083p Bilzen)
|
soep, gekookte groenten of stamppot [N 16 (1962)]
III-2-3
|