30722 |
gronden |
(in) de grondverf zetten:
(ęn) dǝ grǫnt˲vɛrf ˲zętǝ (Q083p Bilzen),
de eerste couche zetten:
d ęjstǝ kuš ˲zętǝ (Q083p Bilzen),
de grondlaag zetten:
dǝ grǫntluǝx ˲zętǝ (Q083p Bilzen)
|
Een grondverflaag op het hout aanbrengen. Zie ook het lemma ɛgrondenɛ in wld II.9, pag. 211.' [N 56, 54]
II-12
|
31855 |
gronden met de grondschaaf |
uitgronden:
ǫwt˲grondǝ (Q083p Bilzen),
uitschaven:
ǫwtšǭvǝ (Q083p Bilzen)
|
De bodem van diepe groeven of sponningen met behulp van de grondschaaf uitdiepen en opzuiveren. De grondschaaf wordt met name gebruikt bij het maken van nesten in trapbomen. Dat zijn de groeven waarin de treden, de stootborden en de wellatten van trappen worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 94]
II-12
|
31854 |
grondschaaf |
grondschaaf:
grontšǭf (Q083p Bilzen)
|
Plat schaafje van hout of staal waarvan de schaafbeitel aan de onderzijde ver uitsteekt en waarmee de bodem van diepe groeven verder wordt uitgediept of zuiver geschaafd. Zie ook afb. 48. De grondschaaf wordt door de timmerman, wagenmaker en kuiper gebruikt. De timmerman werkt er onder meer de nesten mee af in trapbomen. Nesten zijn gesloten groeven in de zijstukken van trappen, waar de traptreden, stootborden etc. in worden ingelaten. Zie ook de lemmata ɛnestɛ en ɛnesten uitschavenɛ in wld II.9, pag. 149.' [N 53, 78; N G, 37b; N 55, 114 add.; A 32, 3 add.; monogr.]
II-12
|
30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grǫntwørkǝr (Q083p Bilzen)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
26417 |
groot kamrad |
schotelrad:
sxø̜tǝlrǭǝt (Q083p Bilzen)
|
Het grote verticaal geplaatste kamwiel aan de molenas van de watermolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op een spijlenrad. Het kamwiel kan zowel van hout als van metaal zijn vervaardigd. Het kamrad zet in de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied een horizontaal kamrad, het zgn. kleine kamrad, in beweging. Een aantal meter boven dit rad bevindt zich op dezelfde as het grote kroonwiel dat op zijn beurt de twee of vier rondsels doet draaien. Zie ook het lemma ɛaswielɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in windmolens.' [Vds 79; Jan 99; Coe 79; Grof 98; N O, 11a; A 42A, 8; monogr.; N D, 26]
II-3
|
20346 |
grootmoeder |
bonne-ma:
bonma (Q083p Bilzen),
grootmoeder:
grautmoeder (Q083p Bilzen),
groutmoeier (Q083p Bilzen),
groutmŏĕddər (Q083p Bilzen),
grŏĕtmŏĕjər (Q083p Bilzen),
grôotmōēdər (Q083p Bilzen),
mam:
mam (Q083p Bilzen),
moeke:
moeke (Q083p Bilzen)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
groette (Q083p Bilzen),
grutte (Q083p Bilzen)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bon-pa:
boupa (Q083p Bilzen),
grootvader:
grautvouder (Q083p Bilzen),
groatvaoder (Q083p Bilzen),
growtvòddər (Q083p Bilzen),
grôotvòddər (Q083p Bilzen),
vaatje:
cf. WNT s.v. "va"met dim. "vaatje"en "vake"; kunnen ook uit "vadertje"resp. "vaderke"zijn ontstaan
vaôke (Q083p Bilzen),
vader:
vaoder (Q083p Bilzen)
|
grootvader [ZND 11 (1925)], [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
28723 |
grootwerken |
groot werk maken:
grǫwt węrk mǭkǝ (Q083p Bilzen),
grote stukken maken:
grǫwtǝ stękǝ mǭkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het maken van grote kledingstukken zoals colberts, jassen, mantels en jacquets. [N 59, 194b]
II-7
|
18530 |
grote binnenzak |
grote binnenmaal:
groutə bénnəmaol (Q083p Bilzen),
notarismaal:
nòtaorəsmaol (Q083p Bilzen),
sigarettenmaaltje:
sigréttəméélkə (Q083p Bilzen)
|
een grote binnenzak onder in de jas,(notariszak, notaristes?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|