e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hom melker: mélker (Bilzen) Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] III-4-2
hommel hommel: hoĕmmel (Bilzen), ook in ZND 01, a-m  hoemel (Bilzen, ... ) Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klot: klot (Bilzen, ... ) kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hond (Bilzen, ... ), hōnd (Bilzen), hoͅnt (Bilzen), ond (Bilzen), oͅ.nt (Bilzen) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m] III-2-1
hondenhok hondskot: hoͅntskoͅt (Bilzen), hondsstal: hoͅntsstal (Bilzen) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
hondenkar hondskar: hǫnskār (Bilzen) Kleine kar die door een hond getrokken wordt en die voornamelijk gebruikt werd voor het vervoer van allerlei kleine hoeveelheden. [N 17, 15a; JG 1a; N G, 51; monogr] I-13
honing honig: ownex (Bilzen), honing: hoǝniŋ (Bilzen), huǝneŋ (Bilzen), hū.ǝneŋ (Bilzen), oǝ.neŋ (Bilzen) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pers: pãs (Bilzen), pā.s (Bilzen) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofd kop: kop (Bilzen, ... ) een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [ZND 01 (1922)] III-1-1
hoofdbord kop: kǫp (Bilzen) Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr] I-13