20802 |
kaas |
kaas:
kééjs (Q083p Bilzen)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
kaatseballen:
kjalleballe"is afgeleid van "un-deux-trois qui a la balle, die het meeste lachen kan die heeft de bal!"(ook een meisjesspel)
kozzeballe (Q083p Bilzen),
kaatsen:
kaotsen (Q083p Bilzen),
met de bal
kaatsen (Q083p Bilzen),
kozzeballen:
(kaatsenballen)
kozzeballe (Q083p Bilzen),
tikken:
tɛkə (Q083p Bilzen)
|
kaats(eball)en [SND (2006)] || kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] || met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (Q083p Bilzen),
gooien:
gojje (Q083p Bilzen),
pakken:
pakke (Q083p Bilzen),
tikken:
têkke (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
(= bal tegen muur botsen)
têkke (Q083p Bilzen)
|
met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabbeljaū (Q083p Bilzen)
|
kabeljauw [Willems (1885)]
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
aardberenmannetje:
[sic]
e abremenke (Q083p Bilzen),
ĕn ēͅbrəmeͅnkə (Q083p Bilzen),
êberemenke (Q083p Bilzen),
kabouter:
nĕ kaboutər (Q083p Bilzen),
kaboutertje:
e kabouterke (Q083p Bilzen)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stoəf (Q083p Bilzen),
stōəf (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
stoͅəf (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
stūu̯əf (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
stūəf (Q083p Bilzen)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
pǫtlǫwt (Q083p Bilzen)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
24296 |
kadaver |
dood beest:
doj beis (Q083p Bilzen)
|
(kadaver, lijk, dood-beest) Hoe noemt u het lijk van een dier? [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (Q083p Bilzen)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
34492 |
kakelen |
kakkelaken:
kakǝlākǝn (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|