20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keind (Q083p Bilzen),
kend (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
kind (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen)
|
kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; dat kind [ZND 01 (1922)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
22691 |
kinderfluitje |
fluitje:
e fleetsje van ɛn sênt (Q083p Bilzen),
fleetsje van toêtelêrre (van keishoot) (Q083p Bilzen)
|
allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen] [N 112 (2006)] || een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22692 |
kinderfluitje uit vlierhout |
fluithout:
(= fluitje vervaardigd uit het hout v.d.vlierstruik)
fleethoot (Q083p Bilzen)
|
allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18578 |
kinderhemd |
kinderhemdje:
kinnerhimmeke (Q083p Bilzen),
kènderhimmeke (Q083p Bilzen)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18738 |
kinderhemd? |
onderlijfje:
onderlaaifke (Q083p Bilzen)
|
Onderhemd voor kinderen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van kinderen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
kènderkleer (Q083p Bilzen)
|
Kinderkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
30867 |
kinderleest |
kinderleest:
kęndǝrlę̄s (Q083p Bilzen),
kinderleestje:
kęndǝrlę̄skǝ (Q083p Bilzen)
|
De leest voor kinderschoenen. Volgens de informant van Q 121c gaat het hier om de maten 18 tot en met 30. [N 60, 186a]
II-10
|
18590 |
kinderondergoed |
kinderondergoed:
kènderondergoed (Q083p Bilzen),
kènderondergoēd (Q083p Bilzen),
kindsondergoed:
kènsondergoēd (Q083p Bilzen)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)] || Ondergoed voor kinderen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
33940 |
kinketting |
kinkettel:
kenkętǝl (Q083p Bilzen),
praam:
prǭm (Q083p Bilzen)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kiekhoes (Q083p Bilzen),
kīkūs (Q083p Bilzen)
|
kinkhoest [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|