28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klērmē̜kǝr (Q083p Bilzen),
snijder:
snājdǝr (Q083p Bilzen)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
28710 |
kleermaker - smaadnamen, bijnamen |
lappenschelm:
lapǝšęlǝm (Q083p Bilzen),
lapppendief:
lapǝdīf (Q083p Bilzen),
voddenman:
vodǝman (Q083p Bilzen),
voddenschelm:
vodǝšęlǝm (Q083p Bilzen)
|
Scheld- of spotnamen en bijnamen voor de kleermaker. [N 59, 197c]
II-7
|
28715 |
kleermakersbedrijf |
kleermakerij:
klērmē̜kǝrāj (Q083p Bilzen)
|
Algemene benaming voor het kleermakersbedrijf. [N 59, 202b; monogr.]
II-7
|
28921 |
kleermakersborstel |
borstel:
bosǝl (Q083p Bilzen),
klopper:
klǫpǝr (Q083p Bilzen)
|
Borstel, meestal van paardenhaar, waarmee men bij het persen de wolvezels in de goede richting schuiert. In het algemeen borstelt men hiermee stof en kleren schoon. Zie afb. 20. [N 59, 32]
II-7
|
28872 |
kleermakerskrijt |
kleer-/kledermakerskrijt:
klērmē̜kǝrskrē̜jt (Q083p Bilzen),
krijt:
krē̜jt (Q083p Bilzen)
|
Het kleermakerskrijt wordt gebruikt om patronen op de stof over te nemen. Deze krijtlijnen verwijdert men later weer. Het krijt is vier- of driehoekig van vorm (Gerritse, pag. 21) en voelt vettig aan (Papenhuyzen III, pag. 9). Men kan ook met behulp van een zogenaamde rokkenspuit een lijn trekken. Door verstuiven van krijtpoeder kan men hiermee een lijn op de rok trekken om een rechte zoom te krijgen op de juiste hoogte. Zie afb. 6 en 7. [N 59, 5; N 62, 66; monogr.]
II-7
|
28874 |
kleermakersschaar |
kleer-/kledermakersscheer:
klērmē̜kǝrsšęjr (Q083p Bilzen)
|
Met de kleermakersschaar kan een bepaalde schaar bedoeld zijn die wat zwaarder van uitvoering is dan bijvoorbeeld een coupeuseschaar. [N 59, 16b; N 59, 16a]
II-7
|
28865 |
kleermakerstafel |
kleermakerstafel:
klērmē̜kǝrstǫfǝl (Q083p Bilzen),
naaitafel:
nē̜tǫfǝl (Q083p Bilzen),
tafel:
tǫfǝl (Q083p Bilzen)
|
De tafel waarop of waaraan de kleermaker werkt. Deze tafel wordt gewoonlijk gemaakt van vurenhout. Dikwijls laat men op de tafel een triplex blad maken, omdat vurenhout wel eens splintert en men geen last wil hebben van naden trekken in het blad (Papenhuyzen III, pag. 6). [N 59, 1a]
II-7
|
28714 |
kleermakersvak |
kleermakersstiel:
klērmē̜kǝrsstīl (Q083p Bilzen)
|
De algemene benaming voor het vak van kleermaker. [N 59, 202a; monogr.]
II-7
|
28965 |
kleermakerszit |
kleermakerszit:
klērmē̜kǝrszet (Q083p Bilzen)
|
Wijze van zitten van de kleermaker op de kleermakerstafel, met gekruiste benen. Zie afb. 30. [N 59, 199; monogr.]
II-7
|
29432 |
klei delven |
klei steken:
klęj stē̜kǝ (Q083p Bilzen),
leem omgraven:
lēm emgrǭvǝ (Q083p Bilzen),
leem omsteken:
lēm emstē̜kǝ (Q083p Bilzen),
leem omzetten:
lēm emzętǝ (Q083p Bilzen),
leem steken:
lēm stē̜kǝ (Q083p Bilzen)
|
Vroeger werd de gestoken klei in de put bereid; toen de kleiputten verder van de fabriek af kwamen te liggen, moest de grondstof op karren worden geladen voor het vervoer naar de opslagplaats. Meestal heeft men één term voor beide handelingen, zo niet, dan wordt de andere in het lemma erbij gegeven. In L 270 moest de klei v√≥√≥r het gebruik van excavateurs in de kleigroeven soms trapsgewijs vanuit de kleiput met een schop naar boven worden gegooid, tot deze uiteindelijk op de begane grond terecht kwam. Op elk van de daarvoor gebruikte horizontale vlakken lag een houten vlonder, waarop een werkman stond. De arbeider in de kleiput gooide de kleikluiten op het eerste vlak; van hier werden ze op het tweede vlak gegooid en zo verder. Men noemde dit: ɛop het schavot werkenɛ (Tegels Dialek, pag. 113).' [N 98, 27; N 98, 30; monogr.]
II-8
|