24581 |
klimop |
klimop:
-
klimop (Q083p Bilzen),
wintergroen:
-
wintərgrIən (Q083p Bilzen),
wèntergrie:n (Q083p Bilzen)
|
klimop [DC 68 (1993)], [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
19973 |
klink |
val:
val (Q083p Bilzen)
|
Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.]
II-9
|
17736 |
klinken |
kaken:
Van mensen.
kaeke (Q083p Bilzen),
klinken:
klinke (Q083p Bilzen),
laweit maken:
lewaet maoke (Q083p Bilzen),
luiden:
Van klokken.
löjje (Q083p Bilzen),
nagelen:
nęxǝlǝ (Q083p Bilzen),
riveren:
rǝvīrǝ (Q083p Bilzen),
tampen:
Van ? (onleesbaar)
tampe (Q083p Bilzen)
|
De loopzool met metalen spijkertjes aan het bovenwerk bevestigen. [N 60, 146a] || Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)] || Twee metalen delen van een werkstuk met elkaar verbinden door middel van klinknagels. De al dan niet verwarmde klinknagel wordt daartoe eerst met behulp van de nageltang in het voorgeboorde gat van de aan elkaar te bevestigen delen geplaatst. Met de ophaler wordt de klinknagel vervolgens zo ver mogelijk opgetrokken. Dan wordt het penvormige uiteinde van de klinknagel met de klinkhamer tot een kop geslagen. Tijdens deze handelingen wordt het andere uiteinde van de klinknagel met behulp van de domper tegengehouden. De nieuwgevormde kop van de klinknagel wordt tenslotte met de dopper afgerond. Zie ook de lemmata "klinkhamer", "domper", "dopper", "nageltang", etc. IJzeren klinknagels boven 9 mm dikte worden voor verwerking doorgaans heet gemaakt in een veldsmidse of kleine gloeioven. Kleine, van koper, messing of zacht ijzer vervaardigde klinknagels kunnen ook koud worden geklonken. [N 64, 98; N 66, 44; monogr.]
II-10, II-11, III-1-1
|
31498 |
klinkhamer |
bankhamel:
baŋk(h)ǭmǝl (Q083p Bilzen),
riveerhamel:
rǝvīrhǭmǝl (Q083p Bilzen)
|
Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.]
II-11
|
31497 |
klinknagel |
rivet:
rǝvęt (Q083p Bilzen)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
31090 |
klinkspijkertjes |
lamberts:
lambę̄rs (Q083p Bilzen),
semencen:
sǝmǭzǝ (Q083p Bilzen),
spangnagels:
spaŋnę̄gǝl (Q083p Bilzen),
steeksemencetjes:
stę̄ksǝmǭskǝs (Q083p Bilzen)
|
Diverse soorten spijkertjes waarmee men klinkt. Volgens de informant van L 163a zijn tacks vierkant en taps met een ronde, platte kop. Volgens de informant van Q 253 is semences de verzamelnaam voor gewone, ronde, ijzeren spijkertjes met platte kop en een lengte van 8 tot 14 mm. [N 60, 146b]
II-10
|
31091 |
klinkvoet |
botte voet:
bǫtǝ vut (Q083p Bilzen),
ijzeren voet:
ęjzǝrǝ vut (Q083p Bilzen)
|
IJzeren of stenen voet waarop men klinkt. [N 60, 147a]
II-10
|
29828 |
klisklezoor |
halve brik:
hāvǝ brek (Q083p Bilzen)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24536 |
klit |
klis:
klêës (Q083p Bilzen),
klister:
klēͅstər (Q083p Bilzen)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
groef:
grōf (Q083p Bilzen),
keen:
kiejen (Q083p Bilzen),
klokhuis:
klokas (Q083p Bilzen),
klokhaus (Q083p Bilzen)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|