20708 |
krentenbol |
brioche-tje:
briosjke (Q083p Bilzen)
|
krentebroodje, krentebol [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentebraud (Q083p Bilzen),
krintebroud (Q083p Bilzen),
krentenmik:
krêntemik (Q083p Bilzen),
krentenmikje:
krentəmekskə (Q083p Bilzen),
krèntemikske (Q083p Bilzen)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [N 16 (1962)], [ZND 28 (1938)] || wittebroodje of krentebroodje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
gekronkeld (volt. deelw.):
Aanvulling.
gekrinkeld (Q083p Bilzen),
kreukel:
krjèkel (Q083p Bilzen),
kronkel:
krinkel (Q083p Bilzen),
valse plooi:
valse ploj (Q083p Bilzen),
verkronkeld (volt. deelw.):
Aanvulling.
verkrinkeld (Q083p Bilzen)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
plooien:
het ploït (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
jammeren:
jeïmere (Q083p Bilzen)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
jammeren:
jeimere (Q083p Bilzen),
keken:
kéék (Q083p Bilzen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18146 |
kreupel |
kreupel:
ne krièpele (Q083p Bilzen)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(een) lamme:
lǭmǝ (Q083p Bilzen)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbi.tǝr (Q083p Bilzen),
krebǝbęi̯tǝr (Q083p Bilzen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kriǝl (Q083p Bilzen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|