19863 |
kussen |
pan:
pan (Q083p Bilzen)
|
Een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Het kussen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Zie ook afb. 75 en de toelichting bij het lemma ɛsteenɛ. Vanderspickken maakt in de lemmata ɛpan-kussenɛ (Vds 72) en ɛpan-kasseiɛ (Vds 87) geen onderscheid tussen een arduinen steen of een metalen kussen. De opgaven uit het materiaal die specifiek verwijzen naar een steen zijn overgeplaatst naar het lemma ɛsteenɛ.' [Vds 87]
II-3
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
kestīk (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
keͅstīk (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
koudsprêker (Q083p Bilzen)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
ergens plichtig aan zijn:
Gevoelig voor een bep. ziekte zijn.
dae`s doe plichtig aon (Q083p Bilzen),
kwaal:
kwaol (Q083p Bilzen)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
paling:
uitdr. "loemp is ooch v?s", maar als soortnaam niet courant
poëling (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u de puitaal: een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang (aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwaake (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
charlatan (fr.):
sjarletang (Q083p Bilzen),
kwakzalver:
kwakzalver (Q083p Bilzen),
wonderdokter:
Niet algemeen.
wonnerdoektaür (Q083p Bilzen)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q083p Bilzen),
ook: kwattel
kwakkel (Q083p Bilzen),
kwartel:
kwattel (Q083p Bilzen),
ook: kwakkel
kwattel (Q083p Bilzen)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
kwispel:
Dim. kwêspelkes (n.alg. in deze bet.)
kwaspels (Q083p Bilzen),
kwispeltje:
kwespelkes (Q083p Bilzen)
|
Gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
pettemen:
pɛtǝmǝ (Q083p Bilzen),
pɛtəmə (Q083p Bilzen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|