e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laarzenschacht schacht: Weinig gebruikt.  (sjach) (Bilzen), tige (fr.): [de sjach -> weinig gebruikt]  tiesj (Bilzen) Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)] III-1-3
laarzespie spie: spi (Bilzen) De spie die men slaat tussen de twee delen van een laarzebeen om dit te doen spannen. [N 60, 68b] II-10
laatste voer laatste voer: lęstǝ vǭr (Bilzen) De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59] I-4
ladderboom boom: bō.m (Bilzen), (mv)  b˙ēm (Bilzen), ledderboom: lędǝrbō.m (Bilzen), (mv)  lędǝrbēm (Bilzen) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13
laddertrap open trap: uǝpǝn trap (Bilzen) Rechte trap zonder stootborden. De laddertrap bestaat uit twee bomen waarin de treden worden ingelaten. De treden worden door de bomen heen vastgespijkerd. Soms wordt het achtervlak van de trap van een houten beschieting voorzien. De trap dient vooral als tuin-, veranda- of keldertrap en is doorgaans steiler dan de gewone trap met stootborden. [N 55, 133] II-9
lade tafellade: tofəloi (Bilzen), toͅfəllōi̯ (Bilzen), toͅfəlløͅi̯ (Bilzen) een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)] III-2-1
lade in de kleermakerstafel lade: lǫj (Bilzen), tafellade: tǫfǝllǫj (Bilzen) De lade in de kleermakerstafel, waarin men opbergt wat nog niet wordt behandeld. Volgens de informant van Q 198 was er geen lade in de tafel. [N 59, 1b] II-7
ladegreep handvat: (h)ant˲vat (Bilzen), hanghandvat: (h)aŋant˲vat (Bilzen), siertrekker: sīrtrękǝr (Bilzen) Handvat waarmee men een lade kan openen. Een ladegreep wordt met de hele hand vastgehouden, een ladetrekker slechts met enkele vingers. Zie ook afb. 161. [N 54, 108a-b; monogr.] II-12
laden laden: lǭi̯ǝ (Bilzen) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lading vracht: vrā.x (Bilzen) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10