18374 |
laarzenschacht |
schacht:
Weinig gebruikt.
(sjach) (Q083p Bilzen),
tige (fr.):
[de sjach -> weinig gebruikt]
tiesj (Q083p Bilzen)
|
Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30972 |
laarzespie |
spie:
spi (Q083p Bilzen)
|
De spie die men slaat tussen de twee delen van een laarzebeen om dit te doen spannen. [N 60, 68b]
II-10
|
33089 |
laatste voer |
laatste voer:
lęstǝ vǭr (Q083p Bilzen)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
34581 |
ladderboom |
boom:
bō.m (Q083p Bilzen),
(mv)
b˙ēm (Q083p Bilzen),
ledderboom:
lędǝrbō.m (Q083p Bilzen),
(mv)
lędǝrbēm (Q083p Bilzen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
30417 |
laddertrap |
open trap:
uǝpǝn trap (Q083p Bilzen)
|
Rechte trap zonder stootborden. De laddertrap bestaat uit twee bomen waarin de treden worden ingelaten. De treden worden door de bomen heen vastgespijkerd. Soms wordt het achtervlak van de trap van een houten beschieting voorzien. De trap dient vooral als tuin-, veranda- of keldertrap en is doorgaans steiler dan de gewone trap met stootborden. [N 55, 133]
II-9
|
19668 |
lade |
tafellade:
tofəloi (Q083p Bilzen),
toͅfəllōi̯ (Q083p Bilzen),
toͅfəlløͅi̯ (Q083p Bilzen)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
28866 |
lade in de kleermakerstafel |
lade:
lǫj (Q083p Bilzen),
tafellade:
tǫfǝllǫj (Q083p Bilzen)
|
De lade in de kleermakerstafel, waarin men opbergt wat nog niet wordt behandeld. Volgens de informant van Q 198 was er geen lade in de tafel. [N 59, 1b]
II-7
|
32135 |
ladegreep |
handvat:
(h)ant˲vat (Q083p Bilzen),
hanghandvat:
(h)aŋant˲vat (Q083p Bilzen),
siertrekker:
sīrtrękǝr (Q083p Bilzen)
|
Handvat waarmee men een lade kan openen. Een ladegreep wordt met de hele hand vastgehouden, een ladetrekker slechts met enkele vingers. Zie ook afb. 161. [N 54, 108a-b; monogr.]
II-12
|
27367 |
laden |
laden:
lǭi̯ǝ (Q083p Bilzen)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (Q083p Bilzen)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|