18304 |
lage herenschoen, molière |
molire (fr.):
moljaer (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u in het algemeen een lage herenschoen met vetersluiting (moliäre?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22562 |
lage kaart(en) |
fiets:
#NAME?
fitse (Q083p Bilzen),
mutsem:
#NAME?
miëtseme (Q083p Bilzen)
|
een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
potstoof:
pǫtstǫǝf (Q083p Bilzen)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
30068 |
lagenverdeellat |
maatlat:
muǝtlat (Q083p Bilzen)
|
Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.]
II-9
|
31215 |
lagerkussen |
roulement:
rulǝmɛnt (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen een metalen blok waarin de as van een tandrad, vliegwiel, etc. rust en ronddraait. [N 33, 246]
II-11
|
30601 |
lak |
lak:
lák (Q083p Bilzen),
verflak:
vɛrflák (Q083p Bilzen)
|
Verf die is samengesteld uit vernis, standolie, terpentijn en zuivere verfstoffen. Zie ook het lemma ɛlakɛ in wld II.9, pag. 191.' [N 56, 50b; monogr.]
II-12
|
19769 |
laken |
laken:
lǭkǝ (Q083p Bilzen),
lakenstof:
lǭkǝstǫf (Q083p Bilzen)
|
Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW]
II-7
|
18147 |
lam |
lam:
lam (Q083p Bilzen),
lamp (Q083p Bilzen),
loaëm (Q083p Bilzen),
lá.mp (Q083p Bilzen),
lammetje:
lɛmkǝ (Q083p Bilzen),
lɛmǝkǝ (Q083p Bilzen),
schaapje:
šiǝpkǝ (Q083p Bilzen),
šɛpkǝ (Q083p Bilzen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam [ZND 01 (1922)]
I-12, III-1-2
|
30902 |
lambert |
lambert:
(mv)
lambę̄rs (Q083p Bilzen)
|
Schoenmakersspijker. Volgens de informant van Q 253 is een lambert een gewone spijker met kleine, hoge kop, ter lengte van 12 tot 22 mm. [N 60, 200a; N 60, 235; N 60, 235b; N 60, 101]
II-10
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lamǝ (Q083p Bilzen),
lámǝ (Q083p Bilzen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|