e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
machinegaren machinegaren: mašīngǭn (Bilzen), stikgaren: stekgǭn (Bilzen) Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.] II-7
machinewerk machinewerk: mǝšīn(ǝ)wɛr(ǝ)k (Bilzen) Algemene benaming voor timmerwerk dat met behulp van machines wordt verricht. [N 55, 182] II-12
machinezijde stikzij(de): stekzāj (Bilzen) Zijdegaren voor gebruik op de naaimachine. [N 59, 7d] II-7
madeliefje madeliefje: madelifje (Bilzen), -  madeliefje (Bilzen) Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [ZND 40 (1942)] I-5, III-4-3
mager mager: gezegd van voedsel  maoger (Bilzen), schraal: sjraol (Bilzen) mager, niet vet [N 80 (1980)] III-2-3
mager paard (een) magere: mǭgǝrǝ (Bilzen) [N 8, 62m] I-9
mager worden afvallen: aofvalle (Bilzen), krimpen: krimpe (Bilzen), vermageren: vermaogere (Bilzen), verspelen: verspiële (Bilzen) Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)] III-1-1
mais maïs: mai̯ǝs (Bilzen), turkentarwe: tø̜.rǝkǝtɛrǝf (Bilzen), turkse tarwe: tę.rǝksǝ tɛ̄rǝf (Bilzen) Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4
mak mak: mak (Bilzen) Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9
makelaar mannetje: mɛnǝkǝ (Bilzen) Verticaal in de top van de kap aangebracht stuk hout dat dient tot ondersteuning van de nok. De makelaar verbindt het midden van de hanebalk met de top van het gebint. Zie ook afb. 49k. [N 54, 162; div.] II-9