32587 |
mesthaak |
mesthaak:
[mest]ō ̝ǝk (Q083p Bilzen)
|
De mesthaak is een riek waarvan de tanden loodrecht op de steel staan. De mesthaak wordt gebruikt om een hoeveelheid mest voort te trekken, met name bij het afladen van de mest van de kar in hoopjes op het land. Maar men gebruikt hem verder ook om mest uit de stallen te trekken (vooral bij de oude potstal), om mest op de mesthoop te verplaatsen, om mest van de mesthoop los te trekken (voor het laden), om mesthoopjes op het land uiteen te trekken en soms om de (tuin)grond fijn te maken. De mesthaak kan 2 à 3 (vroeger veelal) of 4 à 5 tanden hebben. De gesmede mesthaak werd vroeger door de plaatselijke smid vervaardigd, en was later ook in de handel verkrijgbaar. Vaak echter maakte men van een oude riek een mesthaak, door de tanden of de "hals" van die riek in het vuur om te zetten. In de betrokken termen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. [J G 1b + 1b; N 5A, 50c; N 11, 28; N 11A, 17a; N 18, 55 t /m 63; A 28, 5a + b; Lu 6, 5a + b; Av 1, III 5d; monogr.]
I-1
|
24335 |
mestkever |
paardskever:
pjeͅtskɛvər (Q083p Bilzen),
strontkever:
strontkeͅvər (Q083p Bilzen)
|
mestkever [ZND 14 (1926)]
III-4-2
|
33622 |
mestvaalt |
mesthof:
meͅstəf (Q083p Bilzen),
mesthoop:
meͅi.sōp meͅsō.p (Q083p Bilzen),
meͅshō.p (Q083p Bilzen),
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meshoeəp (Q083p Bilzen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rkǝ (Q083p Bilzen)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
31389 |
mesvijl |
mesvijl:
mɛs˲vājl (Q083p Bilzen)
|
Vijl die wordt gebruikt voor het vijlen van zeer scherpe hoeken. Het blad van deze vijl lijkt op het blad van een mes en loopt naar de punt toe spits uit. Zie ook afb. 105. [N 33, 95]
II-11
|
25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
uit de korst:
ǭwt dǝ kǫs (Q083p Bilzen)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
33878 |
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen |
werken:
węrǝkǝ (Q083p Bilzen)
|
[N 8, 53]
I-9
|
31862 |
met de draad mee schaven |
met de draad met schaven:
męt˱ dǝn druǝt męt šǭvǝ (Q083p Bilzen)
|
In de richting van de houtvezels schaven. [N 53, 114]
II-12
|
21984 |
met de duiven naar de inkorfplaats gaan |
meegeven:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
ze mètgaeve (Q083p Bilzen),
naar het lokaal opdragen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
ze opdraoge noe ’t lokaol (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt men: met de duiven naar de inkorfplaats gaan om aan wedstrijden deel te nemen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
tręxstau̯tǝ (Q083p Bilzen)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|