e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
betonijzer bewapening: bǝwuǝpeneŋ (Bilzen) Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b] II-9
betonmolen betonmolen: [beton]miǝlǝ (Bilzen) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.] II-9
betrappen pakken: pakken vuurij hè wol voertloopen (Bilzen) betrappen [ZND 32 (1939)] III-3-1
betten van een wonde baden: bèien (Bilzen) een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
beugelen beugelen: beugele (Bilzen), buugele (Bilzen) het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven] [N 112 (2006)] III-3-2
beugelring beugel: (ne biegel) (Bilzen), beugel (Bilzen, ... ) de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)] III-3-2
beuk beuk: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  beék (Bilzen), biek (Bilzen), beukenboom: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  bukeboom (Bilzen) beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3
beukennootje beukennootje: biekenieëtsje (Bilzen), bīkəniətšə (Bilzen) beukenootje [ZND 01u (1924)] III-4-3
beurs, overrijp rot: rot (Bilzen), te rijp: te reip (Bilzen), te rijp (Bilzen) beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)] III-2-3
bevend schudden met de huid (zich) schudden: šędǝ (Bilzen) Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9