e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oude vrouw oude vrouw: aa vro (Bilzen, ... ) een oude vrouw [ZND 05 (1924)] III-2-2, III-3-1
ouders ouders: aers (Bilzen), āəs (Bilzen) ouders [ZND 11 (1925)], [ZND m] III-2-2
ouderwets ouderwets: adderwets (Bilzen), aërwets (Bilzen) Ouderwets. [ZND 05 (1924)] III-1-3
oudhollandse pan ronde pan: rǫn pan (Bilzen) Holle dakpan zonder zijsluitingen. De woorddelen ɛpop-ɛ en ɛwijpje-ɛ in de woordtypes poppan (K 278, L 316a) en wijpjespan (L 414) verwijzen ernaar dat bij dit soort pannen de kieren doorgaans werden gedicht met behulp van bosjes stro, de zgn. ɛpoppenɛ.' [N 32, 44c] II-8
oven voor braseeroven: brasiǝruǝvǝ (Bilzen) Oven om grote voorwerpen met hardsoldeer te kunnen solderen. De losse delen van dergelijke voorwerpen worden daartoe gewoonlijk met ijzerdraad aan elkaar verbonden en, voorzien van soldeer en vloeimiddel, in hun geheel in de oven geplaatst. [N 33, 199] II-11
oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt houtoven: hōtūǝvǝ (Bilzen), ijzeren oven: ē̜jzǝrǝn ūǝvǝ (Bilzen) De woordtypen "bakhuis", "burenoven", "veldoven", "ovenschap", "leemoven", "boerenoven" duiden op een oven in een bakhuis of op het bakhuis zelf. Moderner van vorm zijn de königswinteroven, ijzeren oven, kookoven, oliestookoven, heteluchtoven. De respondent van L 291 merkt op dat de königswinteroven in gebruik kwam vanaf 1915. [N 29, 1b; monogr.] II-1
ovendeur ovendeur: ūǝvǝdīǝr (Bilzen) Het deurtje kan van ijzer zijn of van hout. De houten vormen zijn in de regel ouder. De informant van L 289b zegt dat deze sluiting een plank met een natte zak kan zijn die met een lat of paal tegen de opening van de oven wordt gezet. De woordtypen "stop", "stopsel", "ovenstopsel" wijzen heel waarschijnlijk op een bepaalde vorm vaan dichten. Zo vermeldt Weyns (blz. 27) dat in Oost-Vlaanderen de deur hier en daar een houten blok, 15 cm dik, is dat, voor de gevulde oven geplaatst, met leem, modder, soms zelfs met koedrek gemengd met aarde, wordt dichtgesmeerd. [N 29, 2b; N 29, 2a; OB 2, 3b; OB 2, 3a; monogr.] II-1
ovenkrabber haak: huǝk (Bilzen), riek: rik (Bilzen) Werktuig, meestal van ijzer, om het vuur in de oven te verspreiden. Vergelijk het lemma ''werktuig waarmee de oven wordt leeggehaald''. Zie afb. 11. [N 29, 8b; N 29, 6; LB 2, 218; OB 2, 2f; monogr.] II-1
ovenmond ovenmuil: ūǝvǝmǭwl (Bilzen) De opening in de oven waardoor brandstof en brood naar binnen worden geschoven. [N 29, 2a; OB 2, 3a; monogr.] II-1
ovenpaal zwoelde: zwol (Bilzen), zwouw: zwō (Bilzen), zwǫ (Bilzen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1