33334 |
pachtersvrouw |
pachterse:
pāxtos (Q083p Bilzen),
pāxtīǝs (Q083p Bilzen)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
pad:
pad (Q083p Bilzen)
|
pad [Willems (1885)]
III-4-2
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəlju̞ŋ (Q083p Bilzen),
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
sjampeljoeng (Q083p Bilzen),
duivelskaas:
duivelskaas", niet eetbaar
di.vəlske.i̯s (Q083p Bilzen)
|
paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
18240 |
paillette |
pailletje:
(mv)
pajętšǝs (Q083p Bilzen),
pailletje (<fr.):
pajètsjes (Q083p Bilzen),
paillette (fr.):
paljette (Q083p Bilzen),
E bollerooke mèt blinkende kloemmel op (al die glitter vonden de mensen vroeger maar niets: ích (h)éb se laeve zoe viël van dat tènk genêd, fòj! fòj!). krêllekes, krêlkes (kraaltjes) werdenook vaak als versiering gebruikt.
pajètte (Q083p Bilzen),
Paljètte worre rond mèt e kietsje èn de middel, ze woënte èn kraegskes genêd. NB: gètte = beenbeschermers.
pajètte (Q083p Bilzen)
|
Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Pailletten. Een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 114 (2002)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b]
II-7, III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak slaag:
ə pak slēͅch (Q083p Bilzen)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
manskostuum:
mànskəstum (Q083p Bilzen)
|
een herenkostuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
paling:
pailing (Q083p Bilzen)
|
paling [Willems (1885)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
paambemke (Q083p Bilzen),
palmenboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
pameboëm (Q083p Bilzen),
palmenstruik:
-
paamestrauk (Q083p Bilzen),
palmpje:
takjes
paemkes (Q083p Bilzen),
palmtakje:
takjes
paametêkskes (Q083p Bilzen)
|
palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)] || palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
22553 |
palmpaas |
{z. toel.}:
lêk-mn-lip = lekstok, lolly.
/ (Q083p Bilzen)
|
de versierde en van allerlei lekkernijen voorziene stok waarmee men rondloopt op Palmzondag [palmpaas] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
top met tuitel:
tob męt tētǝl (Q083p Bilzen)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|