33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kien (Q083p Bilzen),
kieë (Q083p Bilzen),
koren:
koen (Q083p Bilzen),
koeën (Q083p Bilzen)
|
kern [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kien (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
koren:
koeën (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
kuɛn (sg) (Q083p Bilzen)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)]
I-7
|
31731 |
plaat |
plaat:
plǭt (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen een groot langwerpig of vierkant stuk hout, eventueel met verschillende lagen. Plaatmateriaal is vaak 122 cm breed; de lengte is meestal afgeleid van deze maat, bijvoorbeeld 122 x 122 cm, 122 x 244 cm, enz. [N 56, 1a]
II-12
|
31326 |
plaatklem |
plooiijzer:
plǫjęjzǝr (Q083p Bilzen)
|
Werktuig waarmee men plaatijzer vastzet zodat dit gebogen kan worden. De plaatklem bestaat uit twee losse, of aan één eind met elkaar verbonden staven, die door één of meer schroeven of met behulp van een beugel tegen elkaar geperst kunnen worden. De plaatklem wordt in de bekken van de bankschroef vastgeklemd. Zie ook afb. 60. [N 33, 324]
II-11
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
leenpeteren:
lijnpiëtre (Q083p Bilzen)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
pijnpaat:
pijnpaot (Q083p Bilzen)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plafuŋ (Q083p Bilzen),
plǝfuŋ (Q083p Bilzen)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
20939 |
plak |
omhoogplaat:
ōmōplat (Q083p Bilzen),
schouderplaat:
(mv)
šōǝrplǭtǝ (Q083p Bilzen)
|
Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115]
II-7
|
30727 |
plakken |
collen:
kǫlǝ (Q083p Bilzen),
plekken:
plɛkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het vastkleven van de voering en het leer aan het stuk waaraan men het later zal vaststikken. "Het plakken geschiedt door een vrouwelijk arbeider te huis of op de werkplaats. Voering en leer worden zorgvuldig tezamen genomen en met stijfsel, lijm en of zeep vastgekleefd aan het stuk, waaraan het later zal worden vastgestikt." (Directie, pag. 298). [N 60, 49]
II-10
|
30909 |
plaksel |
bloempap:
blumpap (Q083p Bilzen),
colle:
kǫl (Q083p Bilzen),
pap:
pap (Q083p Bilzen)
|
Diverse plakmiddelen welke men voorheen gebruikte bij het maken van een schoen. Vóór de vinding en verbreiding van de Wener lijm kende men lijm van roggemeel en lijnzaadmeel, die men pap noemde (Liedmeier, pag. 20). Uit de antwoorden van Q 253, L 293, L 387 en Q 71 blijkt dat ook linzen, meel, tarwemeel en bloem grondstof voor deze plak kan zijn. Met dextrine wordt een gomachtige stof bedoeld, waarin zetmeel door de inwerking van zuren, oxyden etc. wordt omgezet (zie wbd II, afl. 3, pag. 708 s.v. plaksel. [N 60, 92a; N 60, 92b; N 60, 92c; N 60, 164a]
II-10
|