e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
postelein postelein: passèlêën (Bilzen, ... ), pesselèn (Bilzen, ... ), peͅsəlēͅə.n (Bilzen), pêsselaen (Bilzen), pəslēͅ.n (Bilzen) [DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] I-7
poten planten: plá.ntǝ (Bilzen), poten: pǫu̯t (Bilzen), pǫu̯tǝ (Bilzen) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
potlood potlood: potloud (Bilzen), vrouwelijk  potlauwt (Bilzen) Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)] III-3-1
praam muilijzer: mǫu̯lęi̯zǝr (Bilzen), praam: prǭm (Bilzen) Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.] I-10
praten kallen: kalle (Bilzen) zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
predikant: dominee dominee (<lat.): m  dominei (Bilzen) Protestansch predikant. [ZND 14 (1926)] III-3-3
prei poor: poeər (Bilzen, ... ), pōə.r (Bilzen), pōər (Bilzen) [Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)] I-7
preisoep poorsoep: poërsop (Bilzen) preisoep [N 16 (1962)] III-2-3
prent(je) beeld(je): bildsje (Bilzen), bildəke (Bilzen), e schoon bultje (Bilzen), e schow bildje (Bilzen), ê sjoun bilsjeke (Bilzen), prent: prent (Bilzen), prentje: prêntshe (Bilzen) Beeldje. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)] III-3-2
priem paaltje: pęlkǝ (Bilzen), poinçon: pwɛ̄sõ̜ (Bilzen), priem: prīm (Bilzen), priempje: prīmkǝ (Bilzen), spits: spets (Bilzen) Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.] II-12, II-7