33573 |
postelein |
postelein:
passèlêën (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
pesselèn (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
peͅsəlēͅə.n (Q083p Bilzen),
pêsselaen (Q083p Bilzen),
pəslēͅ.n (Q083p Bilzen)
|
[DC 69 (1994)] [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)]
I-7
|
33171 |
poten |
planten:
plá.ntǝ (Q083p Bilzen),
poten:
pǫu̯t (Q083p Bilzen),
pǫu̯tǝ (Q083p Bilzen)
|
De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b]
I-13, I-5
|
21521 |
potlood |
potlood:
potloud (Q083p Bilzen),
vrouwelijk
potlauwt (Q083p Bilzen)
|
Potlood: schrijftuig (Fr. crayon). [ZND 05 (1924)]
III-3-1
|
27074 |
praam |
muilijzer:
mǫu̯lęi̯zǝr (Q083p Bilzen),
praam:
prǭm (Q083p Bilzen)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21529 |
praten |
kallen:
kalle (Q083p Bilzen)
|
zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
23238 |
predikant: dominee |
dominee (<lat.):
m
dominei (Q083p Bilzen)
|
Protestansch predikant. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
21006 |
prei |
poor:
poeər (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
pōə.r (Q083p Bilzen),
pōər (Q083p Bilzen)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
20667 |
preisoep |
poorsoep:
poërsop (Q083p Bilzen)
|
preisoep [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
bildsje (Q083p Bilzen),
bildəke (Q083p Bilzen),
e schoon bultje (Q083p Bilzen),
e schow bildje (Q083p Bilzen),
ê sjoun bilsjeke (Q083p Bilzen),
prent:
prent (Q083p Bilzen),
prentje:
prêntshe (Q083p Bilzen)
|
Beeldje. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)]
III-3-2
|
28890 |
priem |
paaltje:
pęlkǝ (Q083p Bilzen),
poinçon:
pwɛ̄sõ̜ (Q083p Bilzen),
priem:
prīm (Q083p Bilzen),
priempje:
prīmkǝ (Q083p Bilzen),
spits:
spets (Q083p Bilzen)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12, II-7
|