25083 |
reeks, rij |
rij:
raai (Q083p Bilzen),
rai (Q083p Bilzen)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
31729 |
regel |
traverse:
travē̜r (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen de horizontale dwarsbalkjes die tussen de stijlen worden aangebracht. Men onderscheidt boven-, tussen- en onderregels. Zie ook afb. 169. [N 56, 129i; monogr.]
II-12
|
26544 |
regelrad |
maatrad:
mǭǝlrǭǝt (Q083p Bilzen),
rad:
rǭǝt (Q083p Bilzen),
regelrad:
rēgǝlrǭǝt (Q083p Bilzen)
|
Rad waarmee men de afstand tussen de beide molenstenen kan regelen. De pan in het pasblok is daartoe op een ijzeren lat bevestigd, die met behulp van het rad op en neer geschroefd kan worden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlicht, steenlichtɛ.' [Vds 114; Jan 148; Coe 128; Grof 152]
II-3
|
30179 |
regels |
regels:
rēgǝls (Q083p Bilzen)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
renger (Q083p Bilzen),
rängər (Q083p Bilzen)
|
regen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
rɛŋərə (Q083p Bilzen)
|
regenen [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenmantel:
rèngərmāntəl (Q083p Bilzen),
regenpit:
rèngərpit (Q083p Bilzen)
|
een regenmantel [N 59 (1973)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
dakbuis:
dǭk˱bǫws (Q083p Bilzen),
goot:
gōǝt (Q083p Bilzen)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
24308 |
regenworm |
piering:
piering (Q083p Bilzen),
pīriŋ (Q083p Bilzen),
werns:
sic
werns (Q083p Bilzen),
worm:
wêrm (Q083p Bilzen)
|
pier, aardworm [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)] || worm [Willems (1885)] || worm, alg. [ZND 33 (1940)]
III-4-2
|