e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reuzel verenvet: vęrǝvɛt (Bilzen) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet varkensvet: vêrkesvèt (Bilzen), verenvet: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben beste soort  vēͅ.rəveͅt (Bilzen), vet: er zijn 2 soorten: bladvet of reuzelvet (ligt tegen de ribben) en darmenvet (rond de darmen)  veͅt (Bilzen) bladvet, reuzelvet [Goossens 1a (1955)] || ongesmolten varkenvet [N 16 (1962)] || varkensvet [Goossens 1a (1955)] III-2-3
revers revers: rǝvē̜r (Bilzen), rǝvē̜rs (Bilzen), revers (fr.): də rəvéér (Bilzen), revaer (Bilzen), rəvéérs (Bilzen) de omslag van de kraag op de borst (revers?) [N 59 (1973)] || De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
rib rib: rip (Bilzen) een rib [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
riek, mestriek riek: rek (Bilzen) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riem help: (h)ø̜lǝp (Bilzen) Band in gevlochten koord die over de schouder werd gelegd. De uiteinden van de riem werden met lederen riempjes over de handvatten van een kruiwagen geschoven om het vervoeren te vergemakkelijken. [N 98, 45] II-8
rietgors zwarte schrijver: zwatte sjraajver (Bilzen) rietgors (15 man heeft zwarte kop en bef; woont bij het water; veel in riet; is algemeen; trekt ook wel; roep [tsiep]; zang stotterend [tjip...tjip...tjip...tji-di-di] [N 09 (1961)] III-4-1
rietmatten strovlaggen: strǫjvlagǝ (Bilzen), vlaggen: vlagǝ (Bilzen) Riet- of stromatten om de hagen te beschermen tegen regen. [N 98, 108; monogr.; L 26, 10 add.] II-8
rietvoorn ruts: rits (Bilzen) Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)] III-4-2
rietzanger rietzanger: riētzênger (Bilzen) rietzanger (12,5 verschilt in uiterlijk van bosrietzanger [048] door lichtere wenkbrauw; in elk moerasje aanwezig; is nogal onrustig en vliegt vaak op; zang druk schetterend [N 09 (1961)] III-4-1