e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij, wiers rij: rai̯ (Bilzen) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek rijbroek: ¯n rààjbrø´k és g\\rîeg\\-n-òpzààj  rààjbrŏĕk (Bilzen) een rijbroek [N 59 (1973)] III-1-3
rijden rijden: raaie (Bilzen), raaien (Bilzen), raijə (Bilzen), rāiə (Bilzen) rijden [ZND 25 (1937)], [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
rijgbottine rijgbottine: raajgbottin (Bilzen) Een bottine met veters? (rijgbottine?) [N 60 (1973)] III-1-3
rijgels vlaamse els: vlǭmsǝ iǝls (Bilzen) De gebogen els, wat groter dan de spanels, die voor allerlei rijgwerk dient. Zie afb. 4. [N 60, 176b] II-10
rijgen aanrijgen: ǭnrājgǝ (Bilzen), driegen: drīgǝ (Bilzen), trochelen: truǝxǝlǝ (Bilzen), trōǝxǝlǝn (Bilzen), troggelen: truǝgǝlǝ (Bilzen) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren trochel: truǝxǝl (Bilzen), trochelgaren: truǝxǝlgǭn (Bilzen) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7
rijgsteek driegsteek: drīxstīk (Bilzen), rijgsteek: rājxstīk (Bilzen), trochelsteek: truǝxǝlstīk (Bilzen) Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7
rijkdom rijkdom: rɛəgdum (Bilzen) rijkdom [RND] III-3-1
rijke lieden rijke lui: rijke laaie (Bilzen) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1