e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rogge koren: [koren] (Bilzen), rog(ge): ręgǝ (Bilzen) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood paardenbrood: pietəbrou̯ət (Bilzen), pompernikkel: poempernikkel (Bilzen), roggebrood: reggebrout (Bilzen), zwart brood: zwatbrou̯ət (Bilzen) bepaald soort roggebrood [N 16 (1962)] || roggebrood [ZND 34 (1940)] || zwart brood [ZND 01u (1924)] III-2-3
rok: algemeen jupe (fr.): joup (Bilzen), rok: rok (Bilzen, ... ) Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
rokkostuum habijt (<lat.): hàbéjt (Bilzen), àbéjt (Bilzen), rok: ròk (Bilzen), rokkostuum: ròkkəstum (Bilzen) het rok-costuum [N 59 (1973)] III-1-3
roksplit split: splet (Bilzen) Split in de rok. [N 62, 41a] II-7
roksplit [wld ii.7, p.87] slipje: Eerder voor mannenkleding.  slipke (Bilzen), split: B.v. Ès daaj split te (h)aug of ès ze te leig?  split (Bilzen) Hoe noemt U: een split in de rok [N 62 (1973)] III-1-3
rol van de haverpletter cilinder: selɛndǝr (Bilzen), rol: rǫl (Bilzen) De (stalen) rol waarmee de haver in de haverpletter werd geplet. In een haverpletter bevonden zich twee van dergelijke rollen. In Q 95 was een van de twee rollen glad, de ander had kerven. De rol met kerven noemde men in Q 88 geriffeld (gǝrefǝlt). [Vds 238; Jan 248; Coe 224; Grof 252] II-3
rolbandmeter rolmeter: rǫlmęjtǝr (Bilzen) Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.] II-12
rollen met vollen wellen: męt ˲vǫlǝ [wellen] (Bilzen), wellen: wɛlǝ (Bilzen) Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.] I-2
rolluik volet: volęj (Bilzen), vǫlę (Bilzen) Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.] II-9