20676 |
room |
room:
rø̜m (Q083p Bilzen),
rō.m (Q083p Bilzen),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 14 vraag 22a = zoet en 22b = zuur
rôm (Q083p Bilzen),
zoen wordt ook wel gehoord, maar wordt niet als "inheems"gevoeld
room (Q083p Bilzen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room van de melk [N 16 (1962)] || room van de melk (het vette deel) [ZND 06 (1924)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
taartje:
toertsje (Q083p Bilzen)
|
roomhoren [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
rōus (Q083p Bilzen)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
rozən (Q083p Bilzen)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
19910 |
rooster |
platool:
platǭl (Q083p Bilzen),
rooster:
ręjstǝr (Q083p Bilzen)
|
De roostervormige basis voor het uit harde stenen bestaande grondvlak van een veldoven. [N 98, 188]
II-8
|
30030 |
roosterschuif |
schuif:
šājf (Q083p Bilzen)
|
De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.]
II-9
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (Q083p Bilzen)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝ (Q083p Bilzen)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnęi̯.žǝ (Q083p Bilzen)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33901 |
rotstraal |
kwade straal:
kǫi̯ strōǝl (Q083p Bilzen)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|