31045 |
schrooimes |
schoenmakersmes:
šūnmę̄kǝrsmɛs (Q083p Bilzen)
|
Het mes waarmee men schrooit. Uit de antwoorden van de informanten blijkt dat hiervoor meestal het gewone schoenmakersmes wordt gebruikt. De informant van Q 121c merkt op dat dit schrooien intussen al lang gemechaniseerd is. [N 60, 115b]
II-10
|
24374 |
schub |
schulp:
sjélp (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bedeesd:
ook materiaal znd 21, 36
bedees (Q083p Bilzen),
beschaamd:
ook materiaal znd 21, 36
beschŋmd (Q083p Bilzen),
blode:
ook materiaal znd 21, 36
blout (Q083p Bilzen),
mensenschouw:
ook materiaal znd 21, 36
minsesjouw (Q083p Bilzen),
naks:
ook materiaal znd 21, 36
naoks (Q083p Bilzen),
tengertjes:
ook materiaal znd 21, 36
tierrekes (Q083p Bilzen)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schoggelen:
šogǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
29692 |
schuif |
kap:
kap (Q083p Bilzen)
|
Het bovenste, losse gedeelte van een schuifleest, dat met een schroef of een spijker aan het overige gedeelte van deze leest kan worden vastgemaakt. [N 60, 187b]
II-10
|
30289 |
schuifdeur |
schuifdeur:
šājf˱diǝr (Q083p Bilzen)
|
Op rollen lopende of aan rollen hangende deur die zijwaarts opengeschoven kan worden. [N 55, 32a; monogr.]
II-9
|
30367 |
schuifdeurslot |
slot voor schuifdeur:
slūǝt ˲vø̜r šājf˱diǝr (Q083p Bilzen)
|
Slot waarvan de schotel bij het omdraaien van de sleutel een kromlijnige beweging maakt waardoor deze in een oog van de tegenoverliggende deur valt. Het slot wordt vooral gebruikt voor het afsluiten van schuifdeuren. [N 54, 104a]
II-9
|
31416 |
schuifdrilboor |
drilboor:
drelbuǝr (Q083p Bilzen)
|
Handboor voor het boren van kleine gaatjes in hout of triplex. De schuifdrilboor wordt in beweging gezet door het op en neer bewegen van een klos met inwendige spiraalrug over een daarin passende boorspil met spiraalgroef. Het werktuig wordt op het werkstuk gedrukt door met de hand of de borst te duwen op de houten knop die zich aan de bovenzijde van het werktuig bevindt. Zie ook afb. 83. [N 53, 170a]
II-12
|
19501 |
schuifgrendel |
grendel:
gręŋǝl (Q083p Bilzen),
schoude:
šā (Q083p Bilzen),
šājf (Q083p Bilzen),
schoude-tje:
šājkǝ (Q083p Bilzen)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
32009 |
schuiflat van de bankschroef |
geleider:
gǝlęjdǝr (Q083p Bilzen)
|
Een van gaten voorziene houten of ijzeren lat onder aan de bankschroef die ervoor zorgt dat de lip van de bankschroef evenwijdig met de poten van de werkbank blijft. Een pin die door een van de gaatjes van de lat wordt gestoken, voorkomt dat de lip tijdens het klemmen schuin kan trekken. Zie ook afb. 113. [N 53, 208f]
II-12
|